De vele met water gevulde kuilen, of eigenlijk beter gezegd de met modder gevulde kuilen, van wegnummer 711, zijn de eerste hindernis om tot aan de trolrots Hvítserkur te komen. Ondanks het voorzichtig tussen de kuilen door manoeuvreren is het niet te voorkomen dat de auto tot aan het dak wordt bedekt met de oranje modder. De ruitenwissers draaien overuren, en door de zijraampjes is al lang niets meer te zien.
Een bijna loodrechte wandeling naar beneden
Het laatste stuk duikt de weg steil naar beneden, niet erg steil, maar genoeg om dankbaar te zijn dat we in een 4×4 auto rijden. Vanaf de parkeerplaats heb ik twee opties. De ene is de veilige maar langere wandeling naar beneden, de andere is de korte maar bijna loodrechte wandeling naar het ongeveer twintig meter lager gelegen strand. Een strand dat bij hoog water bijna helemaal verdwijnt, maar bij eb de meest fantastische patronen in het zand tevoorschijn tovert.
De trol Hvítserkur probeerde nog een veilig heenkomen te vinden
Ik kies voor de tweede variant, al was het alleen maar omdat je vanaf het begin van het steile stuk een mooi zicht hebt op de dinosaurus rots. De rots die volgens de folklore een trol van het schiereiland Vatnsnes was. Trollen zijn doodsbang voor het christendom, en deze trol was vastbesloten om de klokken van het klooster þingeyraklaustur te vernielen. In al zijn woede om de klokken te vernielen, merkte de trol te laat op dat de zon op ging komen. De trol probeerde nog een veilig heenkomen te vinden, maar werd door de eerste zonnestralen tot steen getransformeerd.
Ik sta ondertussen aan de voet van Hvítserkur en geniet van deze 15 meter hoge rots, die vandaag in combinatie met de ondergaande zon en het vergezicht op de bergen een prachtig schouwspel biedt.
In mijn top drie van watervallen mag de Aldeyjarfoss zeker niet ontbreken. De waterval, stort tussen de meest tot de verbeelding sprekende basaltkolommen, twintig meter lager in de rivier Skjálfandafljót. Zelfs als je na een tijdje uitgekeken bent op de waterval zelf, zijn de basaltkolommen op zich, nog de moeite waard om aandachtig te bestuderen. Iedere beschrijving die ik hier zou maken van de schoonheid van deze kolommen, zouden de kolommen niet genoeg recht doen.
Eind 2021 was ik in de gelukkige omstandigheden, de waterval te mogen bezoeken. Vanaf de hoofdweg volgde ik wegnummer 842 welke later overgaat in de F26. De F26 is beter bekend als de Sprengisandur. Een route die al sinds mensenheugenis berucht is. Boze geesten, rovers en barre omstandigheden. Reizigers wilden zo snel mogelijk deze belangrijke route doorkruisen.
Vandaag is wegnummer 842 niet meer dan een ijsbaan. De van spikes voorziene banden houden de auto redelijk op koers, maar ik houd de snelheid laag. De weg veranderd in veertig kilometer concentratie. Mijn ogen scannen continu de omstandigheden. Hoe is het ijs, zijn er tegenliggers, wil iemand misschien inhalen.
Geen straf om te wandelen
Het einde van de route dient zich eerder aan dan verwacht. De laatste kilometers waarin de weg zich langzaam omhoog slingert zijn bedekt met een dik pak sneeuw. De zon staat hoog aan de hemel, er staat weinig of geen wind en de temperatuur valt alleszins mee. Geen straf om te wandelen. Na ongeveer 500 meter te hebben gewandeld lijkt de weg mij enorm mee te vallen. Ik besluit terug te wandelen en toch met de auto verder naar boven te rijden.
In een rustig tempo, rijd ik op mijn gemak naar boven, de slingers van de weg volgend. Ik snap even niet waarom ik ging wandelen. De auto kan dit makkelijk aan. Niets aan de hand.
Het rustige tempo blijft, maar ik voel me al snel niet meer op mijn gemak. De weg wordt steiler, en de ene na de andere bocht doemt voor mij op. Bochten waarin de sneeuw gevangen lijkt en een stuk hoger ligt. Ik hoor de sneeuw onder de auto doorschuiven. Het liefst zou ik hier draaien, terugkeren naar het veilige plekje onder aan de weg, en toch weer gaan lopen. Maar draaien van de auto is hier ook geen optie.
Irrationele gedachten
Met zweet in mijn verkrampte handen zet ik uiteindelijk de auto stil, vlak voor het punt waar de weg steil naar beneden op weg gaat naar de parkeerplek bij de waterval. Dit is echt het eindpunt voor de auto. Als ik hiernaar beneden rijdt, zal de auto er waarschijnlijk tot ver in de lente moeten blijven staan. Die komt nooit meer zelfstandig naar boven.
Het is nu niet meer zo ver. Die laatste kilometer kan ik best wandelen. Maar ook het wandelen gaat niet meer op zijn gemak. Ik moet straks ook weer naar beneden rijden, en ik vraag me af of dat wel gaat lukken. Mijn gedachten schieten op en neer tussen genieten van de omgeving tot de irrationele gedachte dat ik beter meteen terug kan rijden.
Wat zou ik er mee opschieten om meteen om te keren? Als ik nu terugrijd, en ik weer veilig beneden sta zal ik spijt hebben dat ik geen foto’s gemaakt heb. Alles in mij schreeuwt om nu om te draaien. Rationeel weet ik dat het niet uitmaakt of ik nu terug ga rijden, of over een uur. Als het over een uur niet lukt, dan lukt het nu ook niet.
Het gaat vast wel lukken
Ik sta beneden bij de waterval, en schiet mijn plaatjes terwijl ik in gedachte mezelf uitscheld voor alles wat lelijk is. Waarom moest ik nu weer deze grens opzoeken, waarom heb ik niet gewoon het hele stuk gelopen. Het is toch prachtig weer, zo’n straf is dat toch niet? Sneller dan ik eigenlijk wilde loop ik weer terug naar de auto. Het gaat vast lukken, het gaat vast lukken, het gaat vast lukken, wat als ik vast kom zitten, wat als ik vast kom zitten, nee het lukt me wel.
Ik start de auto, en begin aan de weg terug naar veiliger gronden. Ik ben al enigszins opgelucht als ik de laatste bocht voorbij ben. De bocht waar ik op de weg naar boven bijna vast kwam te zitten. De volgende opluchting komt zodra ik een steil stuk, ondanks slippende banden toch tot boven haal. De derde opluchting komt als ik weer op het “veilige” stuk sta.
Als het buitengewone gewoon begint te worden, als je niet meer in extase raakt door de fenomenen waarvan je voorheen de kriebels in je buik kreeg, dan ben je toe aan verse prikkels. Soms heb je geluk, en zorgen de weersomstandigheden voor een nieuwe blik, en soms moet je gewoon “anders” kijken. Als dat allemaal niet werkt, wordt het tijd voor een andere strategie.
Een nieuw vlaggetje op de kaart
Tijdens de voorbereidingen van mijn laatste reis naar IJsland zocht ik het internet af naar bijzondere plekken waar ik nog nooit eerder was geweest. IJsland bleek nog veelzijdiger dan ik had gedacht. Zo vond ik ondanks mijn vele eerdere bezoeken aan dit bijzondere land toch nog verschillende plekken waar ik me “alleen op de wereld” voelde.
De ontdekking van 2018
Op een veel te koude dag, een dag met een eveneens snijdende koude wind begin ik aan mijn vier kilometer lange wandeling naar een van de met vlaggetjes gemarkeerde plaatsen op mijn kaart. De route loopt parallel aan de vallei van de rivier jöklá. Dat maakt het moeilijk om te verdwalen, maar tegelijkertijd heb ik ook geen idee wanneer ik op de juiste plek ben om tot aan de rivier af te dalen. Ik heb twee stukjes informatie die mij hiervoor houvast geven. Het eerste deel is de waterval Stuðlafoss die na twee kilometer op de route moet liggen. Het tweede stukje informatie is de totale lengte van de route, om en nabij de vier kilometer.
Stuðlafoss, de eerste verrassing
Na twee kilometer
tegen de wind in ploegen kom ik aan bij de Stuðlafoss. Mijn mond valt open van
verbazing. De plek is redelijk afgelegen, maar zeker niet zo afgelegen dat je deze
waterval over zou slaan bij een bezoek aan IJsland. Ik moet me enorm inhouden
om hier niet te lang te blijven. De vallei wacht wel, maar het daglicht niet. Ik
neem me meteen voor dat mocht de vallei tegenvallen ik hier terugkom om nog wat
extra tijd voor de waterval te nemen.
Een onaardse schoonheid ligt
voor me
Ik vervolg het pad waarbij ik tussen soms vluchtende schapen door moet manouvreren. Je zou verwachten dat die dieren ondertussen wel weten dat mensen bijna altijd op het pad blijven lopen zodat ze enkel een paar passen naar links of naar rechts hoeven te zetten om van die akelige wezens verlost te zijn. Maar nee, ze blijven enkele meters voor me uit over het pad lopen, in iets wat het meest lijkt op een georganiseerde paniek.
Mijn GPS geeft aan dat ik bijna drie en een halve kilometer heb gelopen. Het wordt tijd om de omgeving af te speuren om een plek te ontdekken waar ik af kan dalen in de kloof. Geloof het of niet, maar ik loop in een keer, zonder verkeerd te lopen naar de juiste locatie. Over een aantal met ijs afgezette rotsen klim ik naar beneden en kijk om me heen. Een onaardse schoonheid ligt voor me.
Ik kan het bijna niet geloven. Waar ik ook kijk, overal zie ik basalt kolommen, groen water, kleine watervalletjes en oranje gekleurde rotsen. Ik ben weliswaar geen geoloog, maar ik neem aan dat de oranje kleur ontstaat door afzetting van ijzererts.
Voetje voor voetje naar de
mooiste standpunten
In mijn enthousiasme heb ik mijn crampons (scherpe ijzertjes voor onder de schoenen) zo´n vier kilometer terug in de auto laten liggen. Een enkele milimeters dik ijslaagje is door de fijne nevel van de watervalletjes afgezet op de rotsen. Voetje voor voetje werk ik mij een weg door de vallei om zo op het beste standpunt voor mijn foto´s te komen. Eén misstap kan er voor zorgen dat ik de ijskoude gletsjerrivier inschuif. Als ik aankom op de door mij zo gewenste plek, kan ik mijn ogen bijna niet geloven. De oranje basalt kolommen met daarover een waasje nevel van een waterval, het groene water van de rivier en daarboven een blauwe lucht. Het perfecte plaatje. Ik vergeet de koude en doe mijn best om het perfecte plaatje in mijn camera te krijgen.
Valkuilen tijdens het fotograferen
Er zijn veel valkuilen tijdens het fotograferen, vooral als je gevangen bent door de omgeving. Ik moet even schakelen om mijn “routine” uit te zetten en na te denken voordat ik de ontspanknop indruk. Overweldiging kan moordend zijn voor een goede foto. Je maakt de foto, en in je enthousiasme kies je toch net het verkeerde diafragma, gebruik je een te hoge ISO of maak je een andere fout met je instellingen op de camera. Niet erg als je er ter plekke achter komt, wel vervelend als je het pas bemerkt als je weer thuis bent en je weet dat je niet zomaar even terug bent in deze prachtige vallei.
Het was niet voor het eerst, en zeker niet voor het laatst. Ik sta hierin ook zeker niet alleen. Zorgvuldig pak je de rugzak in en maakt meteen de keuze wat mee moet en wat thuis kan blijven. Alle spullen zijn ingepakt qua de te verwachten mogelijkheden tijdens je wandeling. Je trekt aan de lipjes van de ritssluiting waardoor de rugzak zich sluit en je spullen veilig ingepakt zitten.
Je tilt de rugzak van de tafel, en de gedachte die door je hoofd schiet is “allemachtig wat is dat ding zwaar”, al dan niet voorzien van een krachtterm naar keuze in te vullen.
De rugzak gaat open voor inspectie, maar op het moment dat je realiseert dat er niets thuis kan blijven realiseer je ook dat je statief ook nog mee moet. “Ik ben helemaal gestoord” is de volgende gedachten die door je hoofd schiet.
Als de rugzak eenmaal op de daarvoor bestemde plek zit valt het in de regel wel mee. Dat wil zeggen mits je een goede rugzak hebt. Het heeft mij en waarschijnlijk vele van jullie vele rugzakken gekost voordat je er een had die aan je verwachtingen voldeed. De goedkope prullen liggen ergens ver weggestopt in een kast, ergens verstopt op zolder of hebben hun onhandigheid moeten bekopen met een enkeltje kliko.
Ook dit keer liep ik te zeulen met een te zware rugzak op een grijs en inspiratieloos strand. We waren al een paar uur onderweg, en de ritssluitingen van de rugzak waren nog niet open geweest. Zo nu en dan ging mijn jaloerse blik naar de mensen die zonder rugzak hun telefoon eenvoudig uit hun binnen of kontzak toverde en een kiekje maakte. Waarom kan ik dat niet?
Een fotoloze wandeling
Ik had er mezelf al in berust dat ik fotoloos weer huiswaarts zou keren toen de lucht een klein beetje opentrok. Niet ver van ons vandaan stonden door zee en windwerking verweerde palen die tezamen een golfbreker vormde. De elementen vielen samen, tot een perfecte samenwerking van zon, zee, licht en paaltjes.
Op de terugweg voelde mijn rugzak stukken minder zwaar.
Verwonderd kijk ik naar de stenen, drijvend op het water. Langzaam worden ze door de stroming naar de waterval getrokken waar ze door de kracht van het vallende water onder het oppervlak verdwijnen. Enkele tientallen centimeters verderop ploppen ze weer tevoorschijn. Hobbelend op het zacht schommelende water worden ze weer teruggetrokken door dezelfde stroming die ze net nog uitspuwde. Het luchtige puimsteen, door de stroming gevangen, houdt mijn blik gericht op deze kleine aftakking, stromend tussen het gitzwarte zand dat hier is afgezet door de achter mij woest kolkende gletsjerrivier, de Jökulsá á Fjöllum.
Op korte afstand van elkaar vind je hier de honderden meters lange en 11 meter hoge Selfoss, de krachtigste waterval van Europa, de Dettifoss, en niet veel verder de Hafragilsfoss. Ik voel me als een kind dat net een mooi cadeau heeft uitgepakt maar gefascineerd blijft spelen met de doos en het inpakpapier.
Honderden kubieke meter water stromen door de rivier alvorens hij mijn aandacht weer weet te veroveren. Mijn ogen dwalen over het kolkende water op zoek naar een vernieuwde of minstens een andere kijk op deze waterval.
De ingrediënten voor een goede foto
In mijn optiek heb je voor een goede foto slechts een paar ingrediënten die de foto standaard of boeiend maken. Het begint met standpunt, brandpunt en perspectief. Deze drie tezamen bepalen wat mij betreft echter slechts 25% van de dynamiek van je foto. De overige 75% heb je zelf niet in de hand. Dat is het aanwezige licht. Het licht is een gegeven. Een gegeven dat je enkel kunt accepteren zoals het je gegeven wordt.
Kruipend en strompelend over stenen nader ik langzaam maar zeker mijn “ideale” standpunt. In gedachten maak ik een kader om mijn “uitzicht”. Als ik mijn eerste “controle” foto terugzie op mijn cameradisplay besef ik dat ik de perfecte plaats heb gevonden.
“Achteromkijken helpt niet,” aldus een citaat van de Nederlandse dichter Bergman (1921-2009). Het citaat gaat verder; “vooruitzien kan niet, wij hebben geen poot om op te staan.” Iedere fotograaf weet dat achteromkijken wel degelijk helpt. Wie enkel vooruitkijkt mist de halve wereld, aldus het citaat van de fotograaf Gerry van Roosmalen, 1963-20??.
Onlangs was ik op pad met de IJslandse gids Einar Rúnar Sigurðsson. Einar heeft een zesde zintuig voor het vinden van de mooiste ijsgrotten in de grootste Europese gletsjer, de Vatnajökull. Met zijn superjeep verruilden we de hoofdweg aan de zuidkust van IJsland met een jeep trail. Behendig stuurde Einar zijn superjeep door kuilen, over hellingen en door rivieren.
Een smeuïge ondergrond
Door de ingezette dooi zat er een kilometer voor de gletsjertong niets anders op dan de auto achter te laten en het laatste stuk te lopen. Lopen over het zompige terrein was al een avontuur op zich. Als je bij de ene stap vaste grond onder je voeten had, moest je bij de volgende stap ineens een sprintje trekken om te voorkomen dat je tot ver boven je enkels weg zou zakken in de smeuïge ondergrond.
Het voelde prettig om te staan op het duizend jaar oude ijs van de gletsjertong Breiðamerkurjökull. Slipvrij dankzij stevige crampons zette we koers naar de ijsgrotten. Als een kind in een snoepwinkel liep en kroop ik door de grotten. Lichtinvallen, ijsstructuren, watervalletjes en een kleurenpallet van helderwit tot diepblauw. Een ruimte die respect afdwong, zo’n ruimte waar je niet met elkaar spreekt, maar waar je begrijpend naar elkaar knikt in plaats van uit te schreeuwen hoe mooi het is. Een ruimte waarin je niet praat maar fluistert.
In zo’n plaats wordt je overvallen door meer inspiratie dan tijd. Je wilt rustig werken, maar beseft ook dat je niet alle foto’s kunt maken die je zou willen maken. Dat zou nog niet kunnen al mocht je hier een hele week verblijven.
Claustrofobisch of niet?
Bij de ingang van een tweede grot informeerde Einar of ik wellicht claustrofobisch was. Nu denk ik van mezelf dat ik dat niet ben, maar op het moment dat ik mezelf door smalle gangetjes moet murwen, of laag over de grond moet kruipen om in een andere ruimte te komen schieten er wel eens verontrustende gedachten door mijn hoofd. Vooral “wat als”, of “stel je voor dat”. Al die gedachten verdwenen dit keer op het moment dat ik aankwam in een van de wat grotere ruimtes van deze ijsgrot. Daar aangekomen bleven enkel de vragen; welk objectief moet ik gebruiken, welk diafragma is het best, waar is mijn draadontspanner en hoe zet ik hier in vredesnaam mijn statief neer.
Aan het einde van “mijn tijd” pakte ik de camera in en kroop terug door de smalle spelonken en onder hangende ijsformaties. Toen ik mij oprichtte stond ik oog in oog met bovenstaande beeld. Ik was daar onderdoor gelopen en had het niet gezien.
Het was al wat later in de ochtend op een mooie IJslandse winterdag. Het mos van het Eldhraun, een 585 vierkante kilometer groot lavaveld was bedekt met een mooi sneeuwdeken. Op de hogere delen staken stukken mos door het witte tapijt om maar vooral niets te missen van het aangename winterweer.
Bijzonnen of een ander fenomeen
Het felle licht van de zon weerkaatste op het witte tapijt zodat ik mijn ogen moest dichtknijpen tot kleine spleetjes. Op enige afstand van de zon, zowel links als rechts verschenen vreemde lichtvlekken die ik voor bijzonnen hield. Het verschijnsel bleef maar een paar minuten zichtbaar, maar ik prijsde mezelf gelukkig hiervan even getuigen geweest te zijn.
Mijn reis ging verder richting het oosten totdat ik de afslag naar de Svínafellsjökull, een van de mooiere gletsjertongen van de Vatnajökull, nam. Ik parkeerde de auto en liep naar de gletsjer.
Een duidelijke Halo omcirkelde de zon
Was hij net pas ontstaan, of viel hij me nu pas op? Een wijde ring van licht omcirkelde de zon. Een Halo!
Een halo ontstaat op dezelfde manier als een regenboog, waarbij een regenboog zijn oorsprong vindt in vloeibare waterdruppels, regen dus, en een halo in ijskristallen. Waar een regenboog zich altijd recht tegenover de zon manifesteert, vind je de halo juist in de richting van de zon.
Keuzestress is ook voor fotografen een dilemma
Met dichtgeknepen ogen bewonderde ik de halo die natuurlijk fotografisch gezien niet op de juiste locatie aan de hemel stond. Ik moest mijn aandacht verdelen tussen het blauwe ijs van de Svínafellsjökull en de kring rondom de zon. Voor een fotograaf een zware opgaaf want zowel de gletsjer als de Halo waren deze dag bijzonder fotogeniek.
Wetende dat de gletsjer langer zou blijven liggen dan dat de Halo zich zou manifesteren besloot ik me vooral op de Halo te richten. Ik plaatste mijn 12mm objectief (groothoek) op mijn camera en zocht naar een punt waar ik beide natuurverschijnselen binnen één plaatje kon vangen.
De dagen worden korter, temperaturen dalen. Binnen is het aangenaam warm, buiten slaat de snoeiharde wind je om de oren. De gletsjers houden angstvallig hun water beter vast waardoor het peil van de rivieren daalt. Het geweld van het vallende water slaat de druppels uiteen tot fijne nevels die door de ijskoude begroeiing en rotsen meteen worden gegijzeld. Laag voor laag voor laag.
Structuren in vele vormen en maten vormen zich. Kleuren trekken zich terug. Het landschap is teruggebracht tot een kleurenpallet van wit, blauw en diverse grijstinten. Een koude omgeving om warm van te worden.
Glibberend naar beneden
Ik sta aan de top van een van de beroemdste IJslandse watervallen, de Gullfoss. Het pad naar beneden is glibberig. Platgetrapte sneeuw door twee keer zoveel voeten als bezoekers hebben de sneeuw samengeperst tot een baan van ijs.
Mijn schoenen worden voorzien van crampons. Zijn metalen punten vinden goed houvast in het compact getrapte ijs onder mijn voeten. Achter mij voel ik de jaloerse blikken van de cramponloze medemens die niet anders kan dan de schoonheid van de ijssculptuur van boven te aanschouwen.
Overmoed, een realistisch gevaar in IJsland
Ondanks de aanwezigheid van mijn crampons, of beter gezegd dankzij mijn crampons, ben ik nog bewuster van iedere stap die ik zet. Het grootste gevaar zit hem immers in de overmoed die je kunt krijgen door gebruik te maken van hulpmiddelen. Hulpmiddelen zijn ten slotte geen wondermiddelen.
Zou het kunnen? Hier staan om je heen kijken en niet op zijn minst heel even ontroerd zijn? Ik heb vlinders in mijn buik. Verliefd zijn op een landschap, kan dat? Ik vind me zelf terug, zittend op mijn knieën terwijl ik de omgeving minutieus in mij opneem. Nog even kijken zonder camera. Het moment in mijn geheugen vast leggen als een dierbare herinnering.
Lekker aan de koffie, boeken op tafel en de laptop bij de hand. Buiten schijnt de zon ons vanaf een strakblauwe hemel tegemoet. Kijkend naar de plaatjes, lezend in de begeleidende teksten wetend dat je over een paar weken hier deel van uit gaat maken. Je fantasie schotelt je onbewust een romantisch(er) beeld voor van wat je gaat zien en beleven.
In die fantasie is geen plaats voor vermoeidheid, pijn, regen of wind. Je weet dat het erbij hoort, maar je voelt en realiseert het je niet. Daarom is de echte beleving altijd mooier…
Je trotseert de elementen. Je vecht om tegen de wind in verder te wandelen of wordt van uit onverwachte hoek bijna omgeblazen door diezelfde wind. De ene keer sta je hijgend boven aan weer een heuvel, doet je jas open vanwege de warmte, en even later weer dicht tegen de koude. Je zet een muts op je hoofd, doet handschoenen aan en een das om, om even later met de muts, handschoenen en de das in je hand verder te wandelen.
Fantasie of werkelijkheid
In je fantasie heb je ook nooit honger of dorst. Ook dat komt ter plekke wel. In die fantasie heb je ook al een beeld van hoe je de foto gaat maken. Die foto, die maak je nooit! De omstandigheden zijn altijd anders dan je had verwacht. Er is geen strakblauwe lucht. Die ene wolk hangt niet net boven die bergpiek en die prachtige zonsondergang leek bij lange na niet op die ene die je op internet gevonden had.
Dan kom je 22 kilometer, en 9 uur wandelen later terug op het beginpunt van je wandeling, vormen zich in de grijze lucht wolken en duwt de zon voor enkele momenten diezelfde wolken opzij zodat enkele zonnestralen de bergrug Cordillera Paine mooi uitlichten.
Dan heb je niet “die foto”. Het is een andere foto waarmee je met een gelukzalige glimlach op je gezicht de dag afsluit.
Ik ben geen stadsmens. Ik voel me er niet thuis, heb continu het idee dat ik op mijn hoede moet zijn, het is lawaaierig, druk en vaak stinkt het. Nee, geef mij maar de weidsheid van een landschap en de frisse lucht van de bergen.
Hallo Buenos Aires
Toen we hoorden dat onze reis naar Patagonia via Buenos Aires zou gaan waar we dan in verband met de juiste aansluiting onszelf ook nog twee dagen moesten vermaken probeerden we natuurlijk eerst om een andere vlucht te nemen. Toen dat niet mogelijk bleek te zijn bedacht ik mezelf dat het dan wel handig zou zijn om wat leesvoer mee te nemen en twee dagen door te brengen in de hotelkamer.
Thuis als je moe bent van alle dagelijkse beslommeringen lijkt dat nog best een goed idee. Een idee wat natuurlijk niet standhoudt want na een uur in zo’n hotelkamer komen de muren al op me af en wil ik eruit. (Behalve ’s-nachts natuurlijk, dan kan ik best blijven liggen).
Binnen 10 stappen sta ik al op scherp
En zo bevind ik me plotseling bij een temperatuur van bijna 30 graden in hartje Buenos Aires. Met de camera in mijn hand stap ik het hotel uit. Ik sta nog geen 10 stappen buiten de deur en wordt al aangesproken door een wild gebarende man die mij waarschuwt de camera weg te stoppen, want het is hier niet veilig, en er zijn best wel veel mensen die graag de camera van mij willen overnemen.
Ik sta meteen op scherp en kijk goed om me heen of tegelijkertijd niet iemand achter mij probeert mijn portemonnee of telefoon te rollen, of dat er iemand anders opvallend dicht bij ons komt staan. Dat is allemaal niet het geval, dus de waarschuwing van de man lijkt oprecht. Daar begint het gesodemieter al denk ik. Ik moet op mijn hoede zijn.
De camera verdwijnt in een onopvallende linnen tas die nonchalant over de schouder hangt. We blijven er natuurlijk uit te zien als die toerist, hier waarschijnlijk beter bekend als “la presa”, “de prooi”.
La Boca in het straatje Caminito (wat weggetje betekend)
We wandelen door de stad met als doel de wijk “La Boca”. Een wijk met gekleurde huisjes. De huisjes zijn gekleurd door de bewoners om op die manier de dagelijkse sores en de armoede te vergeten. La Boca, waar volgens de boekjes op straat nog live de tango wordt gedanst.
We maken gebruik van de straten waar we niet alleen, en daardoor waarschijnlijk veiliger zullen zijn. We komen dan ook ongeschonden in La Boca aan. La Boca zou best mooi kunnen zijn als volkswijkje zoals in de boekjes te lezen was. We komen alleen geen enkele bewoner tegen. Wel veel terrasjes, souvenirwinkeltjes, eettentjes, barretjes en heel veel toeristen.
Een tango van twee minuten
De tango wordt gedanst, maar de ruimte die het dans duo heeft, bedraagt ongeveer 2 vierkante meter. De muziek is niet live maar komt vanuit een oude laptop en wordt weergegeven op erg slechte luidsprekerboxen. Hierdoor lijkt het geluid wel erg authentiek en toch nog uit een ouderwetse, met springveer op spanning gebrachte, pathefoon te klinken.
Een dansje duurt ongeveer twee minuten waarna een buiging wordt gemaakt, het applaus in ontvangst wordt genomen en met de hoed wordt rondgegaan.
Een stukje verderop kun je dan op de foto met een echte tangodanser of danseres net naar gelang je voorkeur. Er wordt geen stap gedanst, en de foto wordt gemaakt met je eigen camera waarvoor de meeste mensen dan hun telefoon tevoorschijn halen, gevolgd door de portemonnee, want voor de foto moet natuurlijk betaald worden.
Niet veel later staan we oog in oog met Maradonna. Ja, hij zit er echt. Een wilde bos haar, een blauwwit shirt aan zijn lijf, en als je geen verstand of interesse hebt in voetbal lijkt hij misschien nog best op een verre neef of oom van de echte Maradonna. Tegen betaling mag je met je held op de foto.
Het duurt even voordat ik geacclimatiseerd ben aan dit stadse tafereel en ik mijn camera tevoorschijn haal. Met een beetje geduld en wachtend op het juiste moment zijn er in La Boca voor fotografen ook best nog leuke plaatjes te schieten.